Grondaankopen Vathorst-West –

de ontkende verantwoordelijkheid van College en wethouder Hekman

 

 

 

1.      Inleiding

 

Op dinsdag 11 november 2008 vergaderde de gemeenteraad over de gang van zaken bij de grondverwerving in Vathorst-West. Aanleiding  hiertoe was het onderzoeksrapport “Evaluatie grondverwerving Vathorst West’ van 17 oktober 2006. Het rapport,  dat in opdracht van de gemeente was opgesteld door het bureau Omniplan, werd pas 5 november 2008 openbaar gemaakt nadat hierom door de raad was gevraagd. De discussie in de raad was voor verschillende fracties aanleiding tot het stellen van nadere schriftelijke vragen. De antwoorden op deze vragen, de openbaarmaking door het college van een aantal relevante documenten, alsmede de vele informatie die in de tijd, volgend op de raadsdiscussie, openbaar werd gemaakt, zijn aanleiding tot deze notitie. Deze notitie vormt de onderligger voor de bespreking van de antwoorden van B en W op de schriftelijke vragen van de Burger Partij Amersfoort, antwoorden die op 13 januari 2009 in de raad worden besproken.

 

2.      Ontkende politieke verantwoordelijkheid

 

Een van de essentiële vragen die op 11 november aan de orde kwam, betrof de kennis binnen het college over het voortijdig informeren van het Wvg-besluit aan private partijen binnen het OBV. Wethouder Hekman heeft tijdens het raadsdebat van 11 november gesteld dat noch het college, noch hijzelf op de hoogte was van de ambtelijke informatie over het geheime collegebesluit in de richting van het OBV. Hierover hebben twee voormalige ambtenaren tegenover de media een reactie afgegeven.

Sjaak Kruis, in 2006 coördinerend ambtenaar voor Vathorst en deelnemer aan het overleg van de Stuurgroep van het OBV, deelde tegenover de redactie van de Amersfoortse Courant mee dat wethouder Hekman wist dat het hoofd Grondzaken de ontwikkelaars binnen Vathorst Beheer en het OBV zou informeren over het vestigen van gemeentelijk voorkeursrecht in Vathorst West. Woordelijk merkte hij op: ‘Ashouwer was een integere ambtenaar, die zaken altijd zorgvuldig en nauwkeurig afstemde met de bestuurders.’[1]

De heer Ashouwer liet tegenover RTV Utrecht weten dat ‘iedereen zowel ambtelijk als bestuurlijk op de hoogte was’. Voorafgaand aan de raadsdiscussie op 13 januari wilde hij verder geen commentaar geven, maar de quote waarin hij verklaarde dat ook het bestuur op de hoogte was, werd in de loop van het korte gesprek met de redactie van RTL Utrecht meermaals herhaald.[2]

 

In tegenstelling tot deze twee toelichtingen van de heren Kruis en Ashouwer, stelt het college in zijn beantwoording van de schriftelijke vragen van de BPA: ‘Uit een toelichting van PvdA wethouder Hekman bleek dat het college niet op de hoogte was van de actie van de heer Ashouwer.’[3] Saillant is dat deze opmerking niet uitsluit dat wethouder Hekman dus wél op de hoogte was van de actie van de heer Ashouwer.

 

3.      Wederzijdse informatieverstrekking

 

In de beantwoording van de schriftelijke vragen 116, 117 en 120 stelt het college over de samenwerking binnen de PPS: ‘Vanaf het begin in 1998 is duidelijk dat partijen zich wederzijds verplichten tot tijdige en volledige inbreng van informatie, het overleggen daarover en het gezamenlijk besluiten.’

Bestudering van de stukken en overeenkomsten uit de periode waarin de raad besloot tot het aangaan van een PPS-constructie, maakt duidelijk dat deze verplichting zich niet uitstrekte tot het informeren door het college in de richting van het OBV over geheime Wvg-besluiten. Basis voor de oprichting van de PPS-constructie – het OBV en Vathorst Beheer – vormden de Intentieovereenkomst uit 1996[4] en de Raamovereenkomst uit 1997[5], later in 1997 omgezet in een gelijkluidende Samenwerkingsovereenkomst[6].. In deze samenwerkingsovereenkomst is bepaald dat de gemeente alle gronden inkoopt (artikel 3.2.), waarbij vooral fiscale overwegingen (vrijstelling overdrachtsbelasting) opgeld deden. In artikel 3.4 verplichte de gemeente zich ten behoeve van de overeenkomst alle beschikbare publiekrechtelijke middelen zoals de Wvg en de Onteigeningswet in te zetten.

Deze afspraken impliceerden dat er wederzijds informatie wordt uitgewisseld over zaken die te maken hebben met de door het college vastgestelde grondstrategie. De Samenwerkings- overeenkomst betrof echter uitsluitend de activiteiten die betrekking hadden binnen het plangebied Vathorst. Uit de tekst en uit de bij de overeenkomst toegevoegde kaart blijkt dat welke verplichtingen dan ook geen betrekking hebben op het gebied buiten het plangebied Vathorst.

 

Desondanks meldt Vathorst Beheer tijdens de OBV-stuurgroepvergadering van 3 maart 2006 dat wordt gekeken naar de nog in particulier bezit zijnde gronden in Vathorst-West. Tijdens de brede stuurgroepvergadering van 26 april 2006, twee dagen vóór publicatie van het Wvg-besluit, meldt Vathorst Beheer naar aanleiding van de eerdere aankondiging dat de beoogde grondtransacties hebben plaatsgevonden.

De drie collegeleden – de burgemeester en de wethouders Hekman en Van ’t Veld – namen hiervan kennis[7] maar nemen, nota bene één dag na het collegebesluit, geen enkele actie noch stellen zij nadere vragen over deze gang van zaken. Gezien het belang van het Wvg-besluit en ondanks de door het college onlangs nog bevestigde ‘tijdgeest’ waarin voorkennis en het verstrekken van geheime informatie aan private partijen als normaal werd beschouwd, was enige reactie of navragen niet meer dan logisch geweest – uiteraard tenzij het college al op de hoogte was van de verstrekte, geheime voorinformatie.

 

4.      Gelijke intenties, verschillende belangen

 

Gemeente en OBV-partners werken bij de ontwikkeling van Vathorst samen op basis van gelijke intenties: het ontwikkelen van de vinexlocatie Vathorst. Deze intentie is ook vastgelegd in de samenwerkingsovereenkomst tussen gemeente en private partijen.

De belangen daarentegen lopen niet parallel. Bij de ontwikkeling van Vathorst tracht de gemeente haar beleid ten aanzien de ruimtelijke ordening, de volkshuisvesting en de economische ontwikkeling van de stad optimaal in te vullen. De private pps-partners ( met uitzondering van De Alliantie) werken vanuit een commercieel belang: het behalen van rendement en het behoeden van de continuïteit van het bedrijf.

 

Het gemeentebestuur kan worden verweten bij zijn samenwerking binnen de pps-constructie het verschil in belangen uit het oog heeft verloren. Gaande de samenwerking wijst veel er op dat bij het gemeentebestuur – bewust of onbewust – de opvatting ging leven dat niet alleen de intenties maar ook de belangen congruent waren. Dat dit haaks staat op de zakelijke werkelijkheid en de marktbelangen van de private partners,, blijkt uit de gang van zaken rondom de grondverwerving in Vathorst-West, waarbij de continuïteit van het OBV en daaraan gekoppeld commerciële belangen een belangrijke rol speelden. De wijze waarop van OBV-zijde aan relatiemanagement (gezamenlijke studiereisjes etc.) is gewerkt, heeft het zicht op de realiteit bij het gemeentebestuur ongetwijfeld vertroebeld.

Daarbij valt nog op te merken dat het door de gemeente voorgedragen OBV-directielid weliswaar een gemeentelijke achtergrond had, maar vanaf zijn aanstelling binnen het OBV door alle aandeelhouders kan worden aangesproken op de mate waarin hij de belangen van de organisatie waaraan hij leiding geeft, dient.

 

In 2005 verkeerden de private partners binnen het OBV in de veronderstelling dat bij eventuele woningbouw in Vathorst-West het OBV op gelijke wijze als binnen Vathorst als ontwikkelingsbedrijf zou optreden[8]. In 2005 werd duidelijk dat de gemeenteraad over de positie van het OBV andere opvattingen had dan eerder ambtelijk was toegezegd,  wat onder meer zijn weerslag vindt in afspraken die binnen de OBV-stuurgroep worden gemaakt[9]. In elk geval vanaf dit moment wist de OBV dat zij gegarandeerd uitzicht had op een rol bij de ontwikkeling van Vathorst-West, tenzij het zijn grondpositie zou weten te verbeteren. In dat licht was de melding van Vathorst Beheer, gedaan tijdens de volgende stuurgroepvergadering[10], over de wens zelf grond aan te kopen, verklaarbaar.

Dat vanaf begin 2006 de belangen van de gemeente en van de private partners uiteen liepen, is door het college onvoldoende onderkend. Daardoor werd het feit verwaarloosd dat bij tegengestelde belangen de open en vaak kameraadschappelijke communicatie over acties die zijn gericht op het zekerstellen van de eigen positie niet kan worden gehandhaafd. Dit kan het gemeentebestuur worden verweten.

 

5.      Geheime vergadering

 

Het Wvg-besluit over de grondaankopen is genomen tijdens een kabinetsvergadering ven het college. Volgens wethouder Hekman betrof het hierbij een geheime vergadering. [11] Artikel 55 van de Gemeentewet regelt deze geheimhouding. De geheimhouding dient in acht te worden genomen totdat het college haar opheft (artikel 55.1) of tot de raad deze opheft (artikel 55.3).

De Burger Partij Amersfoort gaat er van uit dat het college tot geheimhouding heeft besloten, zoals uit de woorden van de wethouder is op te maken. Indien het college een besluit hiertoe achterwege heeft gelaten, dan kan worden gesproken over een ernstige tekortschieten bij de voorzitter van het college die op dit punt verantwoordelijk is voor het verloop en de kwaliteit van de besluitvorming. Indien geheimhouding niet was geagendeerd, had de burgemeester dit onderwerp met inachtneming van artikel 53a van de gemeentewet alsnog moeten toevoegen.

Verder had de burgemeester als voorzitter van het college en op grond van de haar door de wet opgedragen plicht om toe te zien op de rechtmatigheid van besluitvorming onmiddellijk actie moeten ondernemen nadat zij kennis nam van de verstrekte geheime voorinformatie aan de bouwpartners.

 

6.      De economische gevolgen

 

Op verschillende momenten heeft het college verklaard dat de aankopen die zijn verricht in de periode tot de publicatie van het Wvg-besluit, geen prijsopdrijvend effect hebben gehad of dat dit effect is te verwaarlozen. De hoge grondprijzen staan volgens het college de ontwikkeling van Vathorst-West niet in de weg.

Deze opvatting is zeer betwistbaar..Bij de in 2005 gevoerde raadsdiscussie over het afkopen van het baggerdepot en de dekking hiervan door middel van het bouwen van woningen, werd uitgegaan van een grondprijs van twintig euro per vierkante meter. Alleen op deze wijze kon voldoende geld worden gegenereerd om enerzijds de afkoopsom voor de firma Smink te bekostigen en om anderzijds een bijdrage voor de ontwikkeling van Vathorst-Noord te creëren. Op basis van deze gegevens heeft de gemeenteraad ingestemd met de afkoop van de baggerstort.

Dat het college een jaar na de discussie in de zomer van 2005 al uitgaat van grondprijzen van 30 euro mag al opmerkelijk worden genoemd. De herziene cijfers zijn niet aan de gemeenteraad gepresenteerd. Grondprijzen van circa 65 euro vormen een extra belasting voor het financieringsmodel zoals aan de raad gepresenteerd en door haar goedgekeurd. Feitelijk worden door dergelijke grondprijzen de marges waarbinnen de gemeenteraad nog keuzes kan maken, uitermate beperkt. De prijsopdrijvende effecten na het gebeuren in april 2006 leidden er ongetwijfeld toe dat de gemeenteraad wordt gedwongen in te stemmen met het realiseren van het maximale aantal woningen met een minimaal aandeel woningen in de sociale sector.

Overigens blijkt uit de verslagen van de OBV-stuurgroep dat de versterking van de grondposities door het OBV er toe heeft geleid dat de raad geen keuze meer heeft ten aanzien van het al dan niet samenwerken met het OBV bij de ontwikkeling van Vathorst-West. In april 2007 heeft het college op een vraag van het OBV geantwoord dat het op basis van het partnerschap in Vathorst opnieuw wil samenwerken met het OBV[12].

 

7.      Bestuurlijke politieke verantwoordelijkheid

 

Onze democratische rechtsstaat hanteert voor het openbaar bestuur het staatsrechtelijke beginsel dat het college als geheel, maar ook portefeuillehouders individueel, verantwoordelijk is voor het handelen van zijn ambtenaren. Het kan daarop door de gemeenteraad als volksvertegenwoordigend, politiek lichaam worden aangesproken

aangesproken.  Daarbij is het niet van belang te of een bestuurder actief of passief op de hoogte was van het handelen van de onder zijn verantwoording handelende ambtenaar. Welke consequenties een bestuur daaruit trekt is uiteraard afhankelijk van aard, omvang en ernst van ambtelijke fouten. Gezien het maatschappelijke en economische belang van het saboteren van het Wvg-besluit is een eenvoudig ‘sorry’ niet op zijn plaats. Dit te meer omdat de betreffende ambtenaar, zoals door het college benadrukt, handelde binnen een cultuur die in belangrijke mate door het college zelf in de hand is gewerkt en vergoelijkt.

De betrokken wethouder Hekman heeft tijdens een discussie in de raad over de politieke verantwoordelijkheid voor handelen en nalaten van zijn ambtenaren zelf strikte grenzen getrokken[13] . De wethouder gaf destijds te kennen dat het hem niet zinde te praten over fouten van ambtenaren: “U moet als gemeenteraad te allen tijde mij als wethouder aanspreken op ambtelijke fouten, niet de ambtenaren. Ik als wethouder ben daarvoor verantwoordelijk” De wethouder acht zich dus naar eigen zeggen in alle gevallen politiek verantwoordelijk, zelfs als de betrokken ambtelijke misdraging volgens de verwijtbaarheidtheorie hem als wethouder niet aan te rekenen valt. 

In dit licht is het ook uiterst verwijtbaar dat de wethouder het rapport van Omniplan ruim twee jaar richting raad verzwegen heeft.De wijze waarop de wethouder, gesteund door college in de kwestie op het punt van de verantwoordelijkheid nu niet thuis geeft en met betwistbare verklaringen zijn handen in onschuld wast, is niet alleen schadelijk voor de integriteit van college/wethouder maar is ook schadelijk voor het aanzien van de gemeenteraad als hoogste democratisch orgaan ..

 

Het gehele college, en wethouder Hekman in het bijzonder, hebben elke verantwoording voor het schenden van de geheimhouding bij het Wvg-besluit van de hand gewezen. Aan te nemen is dat hierbij het ontwijken van strafrechtelijke gevolgen een rol heeft gespeeld. Door de betreffende (ex)ambtenaar, de heer Ashouwer, te laten bengelen en zichzelf aan elke verantwoordelijkheid te onttrekken, is de ambtenaar onderwerp geworden van de openbare discussie in plaats van de verantwoordelijke bestuurder. Deze gang van zaken zal ongetwijfeld anderen binnen het ambtelijke apparaat tot denken hebben gezet.

Kwalijk is dat met het strikte afschuiven van verantwoordelijkheid (ons valt niets te verwijten, want wij wisten het niet) tijdens de raadsvergadering van 11 november 2008, het college op een weg is beland die nauwelijks een uitweg biedt. Achteraf erkennen van het feit dat er bestuurlijk misschien ook wel fouten zijn gemaakt, leidt nu tot gezichtsverlies. En gezichtsverlies is de grootste doodzonde die binnen ons college kan worden begaan.

Dat het college verantwoordelijk is, blijkt uit het feit dat het geen enkele aanleiding heeft gezien om strafmaatregelen te treffen, hetgeen onder meer blijkt uit het beantwoorden van de schriftelijke vragen van de BPA. De vraag die zich bij velen opdringt, is overigens, of het college de mogelijkheid had om tot strafmaatregelen over te gaan. Die mogelijkheid is niet geboden indien de betreffende ambtenaar in opdracht of in elk geval met medeweten van het bestuur heeft gehandeld. Uit zijn opmerkingen tegenover RTV Utrecht zou dat zijn op te maken.

 

Tijdens de raadsvergadering van 11 november is door het college meegedeeld dat een collegebespreking van het onderzoeksrapport pas in de ochtend van deze dag had plaatsgevonden. Deze opmerking komt niet overeen met een mededeling, gedaan tijdens de OBV-stuurgroepvergadering van 8 december 2006: ‘De rapportage over de grondverwerving in Vathorst-West wordt eind december in B & W besproken.’[14] Gezien het belang van het rapport en het feit dat de rol van een hoofdambtenaar hierin aan de orde komt, mag van een goed bestuur dat zijn rol serieus neemt niet worden verwacht dat het genoegen heeft genomen met een simpele opmerking over het bestaan van het onderzoeksrapport, zonder hieraan inhoudelijk aandacht te besteden.

 

8.      Strafbaarheid

 

Wie door een agent wordt verbaliseerd omdat hij tegen de rijrichting in een éénrichtingsstraat rijdt, komt er niet mee weg door er op te wijzen dat ook anderen een soortgelijke overtreding begingen en deze overtreding in de buurt tot cultuur is verworden of binnen een bepaalde context past.

 

De dubieuze en gekleurde poging die de gemeentesecretaris door middel van een in bijna alle plaatselijke media geplaatste ingezonden brief heeft gedaan om het overtreden van de geheimhouding tot ‘in overeenstemming met de tijdgeest’ en daarmee een daad van bedrijfscultuur te verklaren, doet niets af van de strafbaarheidstelling. En indien deze overtreding is begaan met medeweten van het bestuur, dan is ook – en in de eerste plaats - het bestuur verantwoordelijk.

Feitelijk is het bestuur in afgeleide zin al verantwoordelijk voor het overtreden van de gemeentewet, los van de vraag of deze overtreding in opdracht van het bestuur heeft plaatsgevonden. Immers, door geen strafmaatregelen tegen de ambtenaar te nemen en zijn daad achteraf te vergoelijken met het ‘cultuurargument’, heeft het bestuur alle verantwoordelijkheid naar zich toegetrokken.

 

Naast het overtreden van de gemeentewet (artikel 55) heeft het college ook een wetsovertreding te begaan door niet te handelen overeenkomstig artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel bepaalt dat openbaar college indien het kennis krijgt van een misdrijf verplicht is hiervan onverwijld aangifte te doen. Als misdrijf wordt onder meer gezien ‘…een ambtenaar die daarbij een bijzondere ambtsplicht heeft geschonden….’[15] of indien onrechtmatig gebruik wordt gemaakt van een regeling waarvoor de ambtenaar met de zorg of naleving is belast[16]. Dit geldt voor het gehele college omdat de uitkomst van het onderzoek van Omniplan in elk geval in algemene zin bij alle collegeleden bekend was. Voor de burgemeester en de wethouders Hekman en Van ’t Veld geldt dit in het bijzonder omdat zij de discussie over het onderzoeksrapport en de reactie van de OBV-partners hierop binnen de OBV-stuurgroep hebben bijgewoond.

Ook in dit licht mag – ook vanuit het algemeen belang gezien – het handelen van het college niet zonder consequenties blijven.

 

 

 

 

 



[2] gesprek RTV Utrecht op 31 december 2008, opgenomen en gepubliceerd

[3] inleiding bij de beantwoording van de schriftelijke vragen 116, 117 en 120 door het college, 12 december 2008.

[4] Intentieovereenkomst Vathorst, collegestuk B96/0461, kabinetsbesluit 66/96 van 5 maart 1996, openbaar na behandeling in de commissie FMC, VRO en VPO

[5] Raamovereenkomst Vathorst, 29 januari 1997 B97/0079b

[6] Samenwerkingsovereenkomst Vathorst, mei 1997 B97/050837

[7] Verslag Brede Stuurgroep Ontwikkelingsbedrijf  Vathorst d.d. 26 april 2006

[8] onder meer door de presentatie van het hoofd SOB op 12 april 2005. Het verslag van deze stuurgroepvergadering is niet aan de raad beschikbaar gesteld, in het verslag van 26 juni 2006 wordt hiernaar verwezen, zie punt 7.

[9] verslag Stuurgroep 31 januari 2006, geheel gewijdt aan de afkoopregeling voor het baggerdepot. Agendapunt 3, punt 2: ‘…..ongeacht wie als locatieontwikkelaar zal optreden van dit gebied (hetzij OBV, hetzij de gemeente, hetzij een nieuw op te richten samenwerkingsverband)’

[10] verslag Stuurgroep 3 maart 2006, punt 3.

[11] derde sheet bij de toelichting van wethouder Hekman tijdens de raadsvergadering van 11 november 2008: Dinsdag 25 april  Geheim collegebesluit WVG

[12] verslag stuurgroep van 27 april 2007, punt 4

[13] een voorbeeld: bij de discussie over de precontractuele toezeggingen aan golfondernemer Schoenmaker en de daaraan verbonden gerechtvaardigde schadeclaims richting gemeente werd expliciet door raadslid Van den Berg de vraag opgeworpen welke schadeclaims als gevolg van ambtelijk falen nog meer te verwachten waren

[14] Verslag Smalle Stuurgroep 8 december 2006, punt 8. De vergadering werd onder meer bijgewoond door de wethouders Van ’t Veld (voorzitter) en Luchteveld en door de ambtenaren Kamphorst en Kruis

[15] Wetboek van Strafvordering, artikel 162, 1a

[16] Wetboek van Strafvordering, artikel 162, 1b